Bud Durdin uit Canada, ondergedoken bij de familie Gjet en Aaltsje de Vries op de Wolwarren 16. Oudega Sm.
Ergens in Nederland, 3 juli 1944
Lieve familie
Ik schrijf deze brief vanuit Holland. Ik hoop zoals deze mensen zeggen, dat zij deze brief zullen posten na de oorlog, zodat als ik niet in Engeland of thuis kom, gij alles zult weten.
Ik hoop dat gij allen gezond zijt en dat gij niet bezorgd zijt over mij. Ik ben zo gezond en gelukkig als het maar kan onder deze omstandigheden.
Laat mij verhalen wat ons is gebeurd tot nu toe.
We vliegen die nacht één van de langste vluchten namelijk naar Berlijn. Alles gaat naar wens. We hebben nog geen ongelukken gehad van de Duitse afweer, zoeklicht of jagers. Maar dan komt het afweergeschut en de ‘fingers’ (zoeklichten) en talloze jagers boven ons. Doch we bereiken ons doel, gooien de bommen af en keren huiswaarts. We worden echter op de terugreis gestuit door een grote uitbarsting van de luchtafweer en worden in de staart getroffen, zodat de schutter gewond raakt door een granaatscherf. Juist als we aangeschoten worden, want wij zijn nog steeds boven het doel. Ik persoonlijk denk dat onze tijd gekomen is, tenminste dat we moeten springen boven het doel. Dewelke ge u kunt voorstellen, niet een zeer aangename gedachte is.
Het hangt echter van de bekwaamheid van de piloot af of die in staat is om de machine er nog tussenuit te krijgen en iets vlakker te vliegen ofschoon we alreeds een duizend voet aan hoogte verloren hebben. Dat gelukt en als we weer vliegen blijkt dat alle vier motoren werken, zodat wij in staat zijn de verloren tijd weer in te halen en dat we geen doden hebben. Dit alles van de lichte zijde beschouwd.
We hebben een groot gat in de staart, welke ik vanaf mijn geschutstoren het beste kan zien. Een ander ongerief is dat de draden van onze intercomtelefoon zijn verbroken, zodat we niet met elkaar kunnen spreken. Zo is de staarttoren buiten werking, doch ik schep nog zoveel moed om daar in de toptoren te blijven, de gehele verdediging van uit het toestel vanuit de lucht, op mij te nemen. Veel last van Duitse jagers hebben we niet.
Dan krijgen wij weer afweervuur, waarbij wij enkele granaten in de vleugel krijgen en in de benzinetank. Zo verliezen wij ook nog brandstof, hetgeen we hard nodig hebben om de Engelse kust te bereiken. We vliegen nog tegen de 40 mijl per uur. De bemanning debatteert zo goed en zo kwaad als dat gaat, waar er uit te springen of door te vliegen om dan op zee te dalen om daar te worden opgepikt…
Zo achten we dan allen het beste er uit te springen op een plaats waar we nog niet direct behoeven te capituleren tenminste als we zover kunnen komen. Als we de kust kruisen bij de Duits Hollandse grens ontvangen we opnieuw een zending granaten, maar ‘Jane’ naam van het vliegtuig, houdt het en blijft doorvliegen. Maar dan is de tijd gekomen dat we er uit moeten, als de staartschutter mij passeert om zijn parachute te halen. Ik volg hem als hij er langs hinkt. Als we daar zijn, zien we dat de ‘Navigatorbombardeur’ en mogelijk de ’Draadloze operator’ er al uit zijn. De tweede piloot is met de kraag van zijn jas blijven hangen met zijn lichaam in de slipstroom. Ik, die het dichtste bij hem in de buurt ben, trap hem los en dan is hij verdwenen. Dan ben ik aan de beurt en ik deed alles zoals ik heb geleerd. Ik weet nog dat ik in Canada wel eens wenste er uit te willen springen. Die hoop is nu werkelijkheid geworden.
Ik kom op de grond neer met een vaart, alsof ik van een rijdende auto spring. Door de wind slinger ik nog ongeveer 50 yards verder met mijn parachute. Als ik mij van mijn chute ontdoe en hem opvouw, hoor ik enkele stemmen. Het is nog donker en ongeveer 7 uur, den 29ste januari. Maar ik ga plat op de grond liggen en zo zie ik dat het geen Duitsers zijn. Maar vrouwen, kinderen en een oude man. Ik ben neergekomen in Holland (Nederland)
Ofschoon ik die mensen niet versta en zij mij ook niet, toch helpen ze mij om mijn parachute te begraven en ik krijg wat eten en drinken. Waarna ik tracht gewaar te worden de weg naar Engeland, hetwelk zij mij ook vertellen. Zo begin ik direct de weg te lopen, die zij mij zeggen, maar de man zei: ‘nee, nee’. Loopt de andere weg op, wenkend om mij hem te doen volgen. We komen aan een klein weggetje, niet veraf, hij wijst de weg. Zo bedank ik hem en hij loopt weg.
Ondertussen wordt het dag en ik zie nergens een boerderij, dorp of stad dichtbij. In geheel mijn leven heb ik mij nog nooit zo alleen gevoeld. Het land is zo vlak als een tafel en niemand rondom mij.. Als ik omzie, komt er iemand op mij af wandelen, maar omdat er geen zichtbare schuilplaats is, loop ik maar door. Als hij dichterbij komt, zie ik dat het dezelfde man is, die mij het brood en de melk heeft gegeven. Hij wenkt mij hem te volgen door een stuk land, totdat wij bij een stuk of wat pakken stro komen. Daar zet hij mij midden in en gooit zorgeloos een pak hier en daar, zodat er niets verdachts te zien is.
Wel, hij verlaat mij en ik weet niet of ik hem ooit weer zal zien. Ik heb mijn energietabletten, die elke vlieger bij zich heeft en zo ben ik verzadigd voor een aantal dagen. Ik slaap een beetje en eet een beetje en mijn horloge nog hebbende weet ik de tijd nog. Ik heb nog slechts 5 sigaretten, doch die spaar ik nog wat. Zo komt de nacht weer en ik ga wat eten en zal daarna de weg weer terug lopen, die ik gekomen ben, doch denk ik, laat ik nog even wachten, misschien komen die mensen nog wel weer. Het is 7 uur in de namiddag. En waarlijk om 8 uur, daar komen twee mensen, maar andere. Ze spreken een beetje Engels en vragen mij of ik ook terug wil naar Engeland, waarop ik ja knik. Ze zeggen mij hen te volgen.
De volgende morgen verwissel ik van kleding, eet en ga met deze vrouwen naar een ‘big city’. Ik rijd op een fiets ongeveer 3 uur, als we aankomen drinken we koffie en roken een sigaret, daarna slaap ik 4 uur. Die nacht gaan we met de trein (tram) weer 3 uur reizen, waarna we op de plaats van bestemming zijn en naar die meisjes hun huis wandelen. De volgende nacht kom ik hier op deze boerderij en ik ben hier sindsdien altijd geweest. De mensen behandelen me hier net alsof ik hun eigen zoon ben. Ze hebben zelf geen kinderen en zijn niet oud. Hier is ook een jongen ondergedoken, die goed Engels spreekt. Wanneer jongens een zekere leeftijd hebben, 18 jaar, moeten ze werken in Duitsland. Nou zijn er velen, die dat niet willen en gaan van huis en blijven onder water, zoals ze dat hier noemen.
Met behulp van deze jongen hier heb ik heel wat van deze taal geleerd. We spreken geen Hollands, maar omdat dit een provincie van Holland is, genaamd Friesland, spreken we Fries, hetwelk een beetje anders is. Ik help de boer zo goed als ik kan, maar geen boer zijnde is dat ook niet veel. Als ik niet help, lees ik een Engels boek, dat ik van de organisatie krijg en rook van hen gekregen sigaretten.
We moeten hier erg oppassen voor NSBers (Hollandse verraders)
Ik heb nu tweemaal een bezoek gebracht aan sommige Amerikanen in een ander huis, een klein eindje hier vandaan, van die groep is één teruggegaan. Ik zal ook gaan op een donderdag, maar dan komt de invasie op een dinsdag. Ik ben ook tweemaal uit zeilen geweest met enkele Friese vrienden. Zo ziet gij dan, dat ik het hier goed heb. Zo wil ik nog wel eens terug naar Engeland en mogelijk naar huis.
Het is heel aardig om de Amerikanen te zien overvliegen op weg naar Mofrika, maar hard als ze neer komen en gevangen genomen worden, gelijk een Canadese piloot, die hier niet ver vandaan neer kwam.
Wel, voor nu zo lang
Groetend Bud
Tot zo ver het verhaal uit één van de brieven van Bud.
Van de stichting Missing Airman kregen we de volgende informatie: Bud crasht met zijn Halifaxvliegtuig bij Zandeweer in de provincie Groningen op 29 januari 1944. Hij verblijft eerst in het dorpje Godlinze. Via Groningen belandt hij met de tram in Drachten en wordt dan in 1944 naar Oudega gebracht. Tini Mulder, bekend pilotenhelpster uit Drachten helpt hem verder op weg. Via allerlei adressen tracht Bud de vrije wereld te bereiken, maar loopt door verraad in augustus in België nog tegen de lamp en verblijft de rest van de oorlog in een krijgsgevangenkamp. Waar hij door de Russen bevrijdt wordt. Durdin overlijdt in 2002 in Canada. Heel lang zijn er nog contacten tussen de families gebleven.
